• jein
enkelvoud meervoud
naamwoord jein jeinen
verkleinwoord

het jeino

  1. (scheepvaart) een ondersteunende pakking
    • [...] terwijl door een hevige stortzee kluiverboom, buiten-kluiverboom, blindraa, boegpomp, het potdeksel (in de bakboordsboeg), kombuis, varkenshokken en een gedeelte van de verschansing werd weggeslagen; de geheele stevennaad (boven water) en bijna alle deknaden opensprongen en twee hoofdtouwen van het fokkewant braken, zoodat men er jeinen op moest slaan, om de mast te verzekeren.[1] 
vervoeging van
jeinen

jein

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jeinen
    • Ik jein. 
  2. gebiedende wijs van jeinen
    • Jein! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jeinen
    • Jein je? 
3 % van de Nederlanders;
5 % van de Vlamingen.[2]
  1. Nieuwe Rotterdamsche courant 11-11-1862
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • jein

jein

  1. ja en nee; antwoord dat aangeeft dat een gestelde vraag zowel bevestigend als ontkennend wordt beantwoord, afhankelijk van de gekozen invalshoek