jein
- jein
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jein | jeinen |
verkleinwoord |
het jein o
- (scheepvaart) een ondersteunende pakking
- [...] terwijl door een hevige stortzee kluiverboom, buiten-kluiverboom, blindraa, boegpomp, het potdeksel (in de bakboordsboeg), kombuis, varkenshokken en een gedeelte van de verschansing werd weggeslagen; de geheele stevennaad (boven water) en bijna alle deknaden opensprongen en twee hoofdtouwen van het fokkewant braken, zoodat men er jeinen op moest slaan, om de mast te verzekeren.[1]
vervoeging van |
---|
jeinen |
jein
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jeinen
- Ik jein.
- gebiedende wijs van jeinen
- Jein!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jeinen
- Jein je?
- Het woord jein staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jein" herkend door:
3 % | van de Nederlanders; |
5 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Nieuwe Rotterdamsche courant 11-11-1862
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- jein
- kofferwoord uit ja en nein
jein
- ja en nee; antwoord dat aangeeft dat een gestelde vraag zowel bevestigend als ontkennend wordt beantwoord, afhankelijk van de gekozen invalshoek