jajem
- ja·jem
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: jenever’ voor het eerst aangetroffen in 1844 [1]
- Herkomst: Jiddisj [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jajem | - |
verkleinwoord | - | - |
de jajem m
- (Jiddisch-Hebreeuws) (drinken) sterke drank, met name jenever
- Ze zitten weer eens aan de jajem, hoor.
- Het woord jajem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jajem" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
8 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "jajem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be