Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jacht·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord jachttijd jachttijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de jachttijdm

  1. de tijd van het jaar dat men mag jagen
  2. de tijd van de dag dat een dier jaagt
     In het rapport wordt ook gesteld dat de jongen niets deed om de alligator uit te lokken. Zijn dood wordt daarom gezien als het resultaat van een aanval. De jongen en zijn familie waren 's avonds rond half negen bij de lagoon. Dit tijdstip wordt beschouwd als de traditionele jachttijd voor alligators. Na de aanval werden zes alligatoren gedood, maar het is niet met zekerheid te zeggen of de alligator die de aanval uitvoerde bij de omgebrachte dieren zat.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Alligator sleurde kleuter in Disneyworld mee aan zijn hoofd'” (11-01-2017), Tubantia