jachtpartij
  • jacht·par·tij
enkelvoud meervoud
naamwoord jachtpartij jachtpartijen
verkleinwoord jachtpartijtje jachtpartijtjes

de jachtpartijv

  1. een groep mensen die gaat jagen
    • Tijdens een jachtpartij in het bos stuit het gezelschap van prins Siegfried op een prachtig meer vol zwanen, die de vrienden van de prins graag willen afschieten. Zwanenkoningin Odette (de witte zwaan) overtuigt de prins dit niet te doen: zij legt uit dat de zwanen eigenlijk jonge vrouwen zijn, die leven onder een vloek van tovenaar Von Rothbart. Iedere dag om twaalf uur nemen ze even hun menselijke vorm aan. Als de prins de echte Odette ziet, is hij onmiddellijk verliefd. Zij dansen een hartstochtelijk pas de deux. De prins vraagt Odette de dag erop naar het bal op het paleis te komen en belooft met haar te trouwen. [2] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Herien Wensink 20 juni 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be