• jaar·wen·de
enkelvoud meervoud
naamwoord jaarwende jaarwendes
verkleinwoord

de jaarwendev / m

  1. overgang van het ene naar het andere kalenderjaar
    • Alleen het welstandsniveau en daarmee de hoeveelheid kerstinkopen verschilt nog wat. Het zal een jaarwende vol onzekerheden zijn, want 300.000 Oostberlijners moeten er rekening mee houden dat ze in de loop van volgend jaar hun baan verliezen. [1] 
    • Ongemerkt is het eerste millennium aan de Britten voorbij gegaan. Geen monumenten om een jaarwende te markeren, die toch maar een keer in de dertig generaties voorkomt. Zelfs tot het houden van een feestje kon Ethelred de Wankelmoedige niet besluiten. Historici menen dat de toenmalige heerser misschien niet eens wist dat sinds de geboorte van Christus al duizend jaar waren voorbij gegaan. [2] 
    • De komende dagen worden kouder. In de Ardennen valt zelfs sneeuw die zeker tot de jaarwende blijft liggen. Dit weekend moeten automobilisten rekening houden met de weersomstandigheden: sneeuw, wind en gladde wegen. [3] 
72 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]