• is·len·der
  • Afgeleid van de geografische eigennaam Island met het achtervoegsel -er en met een klankverschuiving van 'a' na 'e'.

islender m

  1. (kleding) een IJslandse trui.
    «Selv kan jeg ikke bruke en islender rett på huden fordi den klør.»
    Zelf kan ik een IJslandse trui niet rechtstreeks op mijn huid dragen omdat hij kriebelt.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   islender     islenderen     islendere     islenderne  
genitief   islenders     islenderens     islenderes     islendernes