ischias
- is·chi·as
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘heupjicht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1826 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ischias | - |
verkleinwoord | - | - |
- (medisch) een zenuwontsteking bij de heup
- Zij had last van ischias.
1. een zenuwontsteking bij de heup
- Het woord ischias staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ischias" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ischias" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be