• in·ter·dict
enkelvoud meervoud
naamwoord interdict interdicten
verkleinwoord - -

het interdicto

  1. (juridisch) gerechtelijk verbod
  2. (religie) kerkelijke straf die bepaalde rechten ontneemt zonder de gelovigen van de kerkgemeenschap uit te sluiten
65 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[3]