Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·bel·lum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘periode tussen twee oorlogen’ voor het eerst aangetroffen in 1958 [1]
  • afgeleid van het Latijnse bellum (oorlog) met het voorvoegsel inter- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord interbellum interbellums
verkleinwoord interbellumpje interbellumpjes

Zelfstandig naamwoord

het interbellumo

  1. periode tussen twee oorlogen, vooral die tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen