institutt
- in·sti·tutt, ins·ti·tutt
- Afkomstig van het Latijnse voltooid deelwoord institutum, dat van het Latijnse werkwoord instituere komt
- Noors zelfstandig naamwoord met het voorvoegsel in-.
Naar frequentie | 15564 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | institutt | instituttet | institutt institutter |
institutta instituttene |
genitief | institutts | instituttens | institutts institutters |
instituttas instituttenes |
institutt o
- [3]: röntgeninstitutt
- [3]: fysikalsk institutt
fysiotherapeutisch instituut, instituut voor fysiotherapie
institutt, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van institutt
- in·sti·tutt, ins·ti·tutt
- Afkomstig van het Latijnse voltooid deelwoord institutum, dat van het Latijnse werkwoord instituere komt
- Nynorsk zelfstandig naamwoord met het voorvoegsel in-.
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | institutt | instituttet | institutt | institutta |
institutt o
- [4]: institusjon
- [1]: forskingsinstitutt
- [1]: garantiinstitutt
- [1]: granskingsinstitutt
- [1]: meiningsmålingsinstitutt
- [1-4]: instituttsjef
- [1-4]: instituttstyrar
- [2]: universitetsinstitutt
- [3]: attføringsinstitutt
- [3]: röntgeninstitutt
- [4]: rettsinstitutt
- [1]: Matematisk institutt ved Universitetet i Oslo
Instituut voor Wiskunde aan de Universiteit van Oslo
- [3]: fysikalsk institutt
fysiotherapeutisch instituut, instituut voor fysiotherapie
institutt, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van institutt