innemendheid
- in·ne·mend·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | innemendheid | - |
verkleinwoord | - | - |
de innemendheid v
- de hoedanigheid van het innemend zijn
- De innemendheid die hij had als klein jongetje was erg schattig.
- aanlokkelijkheid, aanminnelijkheid, aanminnigheid, aantrekkelijkheid, bekoorlijkheid, beminnelijkheid, bevalligheid, liefelijkheid, schoonheid
- Het woord innemendheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.