inktkoker
  • inkt·ko·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord inktkoker inktkokers
verkleinwoord

de inktkokerm

  1. holle buis waarin inkt bewaard wordt
     Ze pakte Nikolaj de inktkoker af. Nog even, nog even, zei hij, zijn pen indopend.[3]
     Toch wordt aan de profeet ook een Man getoond in het midden van die zes mannen. Hij is bekleed met linnen en heeft een inktkoker van een schrijver aan Zijn lendenen. Deze krijgt een bevel om te tekenen allen die over Jeruzalem zuchten, opdat die zes mannen niet komen zouden aan iemand op wie het teken gevonden werd.[4]
  1. inktkoker op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  4.   Weblink bron “Bewarend teken” (5 december 2012), Reformatorisch Dagblad