inkorting
- in·kor·ting
- Naamwoord van handeling van inkorten met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inkorting | inkortingen |
verkleinwoord |
de inkorting v
- het minder lang maken van iets
- Die dankte hij echter aan de inkorting van het eerste onderdeel. Door de sterke stroming hoefden de deelnemers slechts 1,9 kilometer te zwemmen in plaats van de dubbele afstand. Het fietstraject was wel de normale 180 kilometer evenals de afsluitende marathonloop. [2]
- Dan is er ook nog de inkorting van de ww-periode. Vanaf 1 januari 2016 wordt die geleidelijk afgebouwd naar 24 maanden. Dat was tot vandaag maximaal 38 maanden. [3]
- De minister van Volksgezondheid Jane Philpott erkende dat de inkorting van de uitsluitingsperiode geen radicale verandering is, en nog steeds veel mannen belet om bloed te geven, maar had het over 'een stap in de goede richting'. [4]
- Het woord inkorting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inkorting" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 01-12-13 Weiss wint Ironman Mexico
- ↑ Tubantia Natasja de Groot 01-07-15 Wet werk en zekerheid is een feit: wat betekent dit nu?
- ↑ Tubantia 10-01-17 Homoseksuele donoren Canada mogen na een jaar bloed geven
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be