• in·een·stor·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ineenstorten
stortte ineen
ineengestort
zwak -t volledig

ineenstorten

  1. ergatief in stukken uiteenvallen, instorten, gewoonlijk tot een veel kleiner volume
    • Bij een supernova stort een ster ineen onder zijn eigen gewicht. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be