• in·der·haast

inderhaast [1]

  1. met grote spoed,zonder enige voorbereiding, zonder treuzelen
    • De nachtwaker treft naast het bed een kale man aan. Die ligt in een jeansbroek op zijn buik en heeft een bebloede linkerwang. Er is na onderzoek sprake van een hoofdwond, een gezwollen neus en blauwe plekken rond de nek. Een inderhaast uitgevoerde reanimatiepoging mag niet baten: dood door een overdosis. [2] 
    • De agenten die reageerden op de noodoproep van de tienerdochter, troffen een waar horrorhuis aan. Twee meisjes waren net inderhaast losgemaakt van hun bed, maar een 22-jarige jongen was nog steed geboeid. De jongen vertelde de politie dat hij samen met andere kinderen verdacht werd van het stelen van eten. [3] 
69 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]