• in·co·la

incŏla m/v

  1. inwoner
    «Iapones diutius vivunt quam ceteri populi, nam ex centum viginti septem milionibus incolarum triginta sex milia quingenti centum annos superaverunt.[1]»
    Japanners leven langer dan overige volkeren, want van 127 miljoen inwoners overschreden er 36.500 de honderd jaar.