• in·car·na·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord incarnatie incarnaties
verkleinwoord - -

de incarnatiev [3]

  1. (religie) het incarneren, de vleeswording, de gebeurtenis dat God mens werd in Jezus Christus
  2. belichaming, verpersoonlijking
    • hij is de incarnatie van het kwaad 
93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]