improvisatorisch
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- im·pro·vi·sa·to·risch
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van improvisator met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | improvisatorisch | improvisatorischer | |
verbogen | improvisatorische | improvisatorischere | |
partitief | improvisatorisch | improvisatorischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
improvisatorisch [1]
- het karakter dragend of op de wijze van een improvisatie
Gangbaarheid
- Het woord improvisatorisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.