improvisator
- im·pro·vi·sa·tor
- Naamwoord van handeling van improviseren met het achtervoegsel -ator[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | improvisator | improvisatoren improvisators |
verkleinwoord | improvisatortje | improvisatortjes |
de improvisator m
- iemand die improviseert
- Het woord improvisator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.