Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·por·tuun
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen importuun importuner importuunst
verbogen importune importunere importuunste
partitief importuuns importuners -

Bijvoeglijk naamwoord

importuun

  1. op een tijdstip dat niet geschikt is of niet uitkomt
    • Hier wordt géén partij getrokken vóór of tegen het klein-seminarie. Allereerst omdat klein-seminaries niet per se een gesloten geest behoeven te vertonen. Maar vervolgens ook, omdat het importuun zou zijn, de klein-seminaries af te vallen, voordat het katholiek middelbaar onderwijs op het punt van roepingen heeft bewezen zijn sporen te verdienen. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

36 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen