imponeren
- im·po·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontzag inboezemen’ voor het eerst aangetroffen in 1923 [1]
- afgeleid van het Franse imposer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
imponeren |
imponeerde |
geïmponeerd |
zwak -d | volledig |
imponeren
- overgankelijk ontzag inboezemen
- Zijn prestatie imponeerde de toeschouwers.
- Sinds eind september is de jaarlijkse bronst (paringstijd) weer aangebroken bij de edelherten. Tijdens de volgende weken denken de mannetjes alleen nog maar aan hun toekomstige nageslacht. Ze doen nu dan ook heel erg hun best om de vrouwtjes (hindes) te imponeren met dominant gedrag en luid burlen (brullen of diep loeien). Soms ontstaan er tussen twee concurrenten ook helse gevechten die zelfs al eens een dodelijke afloop kennen voor een van de bekoorders. [3]
1. ontzag inboezemen
- Het woord imponeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "imponeren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "imponeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ De Standaard 10/10/2012 door Christel Thys Verenigd Koninkrijk - Bronstig op Exmoor
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be