impresionar
- im·pre·sio·nar
impresionar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
impresionar |
impresionaba |
impresionado |
volledig |
- onovergankelijk imponeren, indruk maken
- overgankelijk schokken, emotioneren, indruk maken op
- afdrukken, fotografisch vastleggen
- opnemen (van geluid)