imponere
- im·po·ne·re
vervoeging van |
---|
imponeren |
imponere
- aanvoegende wijs van imponeren
- Het woord imponere staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- im·po·ne·re
stamtijd | |||
---|---|---|---|
infinitief | 1e pers. enk. ind. praes. act. |
1e pers. enk. ind. perf. act. |
supinum |
imponere | impono | imposui | impositum |
derde vervoeging | volledig |
imponere
- zetten op, plaatsen op
- opleggen
- impōnere
- (onbepaalde wijs) plaatsen op
- (2e persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd, lijdende vorm van de aantonende) jij wordt geplaatst op
- (2e persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd, lijdende vorm van de gebiedende wijs) word geplaatst op
- impōnēre
- (2e persoon enkelvoud, toekomstige tijd, lijdende vorm van de aantonende wijs) jij zal worden geplaatst op
- im·po·ne·re
- Ontleend aan het Latijnse werkwoord imponere
- Noors werkwoord met het voorvoegsel im- en met het achtervoegsel -ere
Naar frequentie | 5813 |
---|
imponere
- imponeren, indruk maken op
- «Hans kunnskaper imponerte oss.»
- Zijn kennis imponeerde ons.
- «Hans kunnskaper imponerte oss.»
- im·po·ne·re
- Ontleend aan het Latijnse werkwoord imponere
- Noors werkwoord met het voorvoegsel im- en met het achtervoegsel -ere
imponere
- imponeren, indruk maken op
- «Flammeslukar imponerte publikum.»
- De vuurvreter imponeerde het publiek.
- «Flammeslukar imponerte publikum.»