Nederlands

 
[2] ijszeiler
Uitspraak
Woordafbreking
  • ijs·zei·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ijszeiler ijszeilers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ijszeilerm

  1. (sport) iemand die doet aan ijszeilen
    • Een ijszeiler moest maandag door de brandweer uit een wak in het water van de Wijde Ee bij Grou (Friesland) gered worden. De man was in een dunne laag ijs vast komen te zitten en tijdens pogingen om zijn zeilvaartuig los te krijgen, zakte hij door het ijs. [1] 
    • Natuurliefhebbers plaatsen de mooiste foto’s van de bevroren Gouwzee op sociale media. Zo ook Fred Omvlee uit Monnickendam. „Het ijs reikt helemaal tot Marken”, vertelt hij aan De Telegraaf. „Het ijs is dik genoeg om overheen te lopen. Vanwege de bobbels is schaatsen niet mogelijk, maar de ijszeilers hebben er vandaag over gezeild.” [2] 
  2. (sport) voertuig waarmee men kan ijszeilen
Synoniemen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tubantia 21-01-13 IJszeiler gered uit wak
  2. De Telegraaf SHARDA VAN DER HELM 28 feb. 2018 IN BEELD Zeldzaam Hollands winterplaatje: ijszeilen op Gouwzee
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be