ijsmuts
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ijs·muts
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ijs en muts [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijsmuts | ijsmutsen |
verkleinwoord | ijsmutsje | ijsmutsjes |
Zelfstandig naamwoord
- (hoofddeksel) een muts die goed beschermt tegen de kou en dus speciaal geschikt is voor schaatsers
- In zijn werkkamer bleef zijn blik soms hangen aan een foto van Mickey Rourke. Mickey Rourke met een ijsmuts op, in een boksring ergens in Duitsland.[2]
- Inwendig zichzelf verwensend, ging hij naar buiten, zijn winterjas aan, een ijsmuts op, een dikke sjaal om zijn hals gewikkeld en een zonnebril op zijn neus om het zonlicht zoveel mogelijk buiten te sluiten. Wat hielp, was dat hij zich zelden zo ellendig had gevoeld.[3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord ijsmuts staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ijsmuts" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ A.L. SnijdersDe mooiste korte verhalen 2015 ISBN 978-90-5965-306-1 pagina 49
- ↑ Volkskrant Remco Campert 23 februari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be