• iet·se·piet·sie
enkelvoud meervoud
naamwoord ietsepietsie
verkleinwoord

het ietsepietsieo

  1. heel klein beetje
    • Pas laat in de avond verlieten we Den Haag. Ze hadden allebei gedronken — mijn moeder noemde zichzelf een ietsepietsie tipsy en mijn vader was volgens haar een tikkeltje groggy — daarom reed ik terug naar hun huis.[2] 
    • Maar een ietsepietsie meer Amerikanisme zou het Nederlandse turnen goed doen, is haar overtuiging. Dan zouden de turnsters wél die teamfinale op een WK halen en kwalificatie als team voor de Olympische Spelen wél een gerede zekerheid zijn. Nu blijft het opereren in de marge, met soms een uitschieter naar boven. Zoals in 2012 toen Van Gerner op de Spelen twaalfde werd op de meerkamp en de beste nationale olympische turnster ooit werd.[3]  
91 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]
  1. ietsepietsie op website: Etymologiebank.nl
  2. Natter, Bert
    Remmington 2015 ISBN 978-94-0040270-6pagina 191
  3. Volkskrant Henk Stouwdam 9 oktober 2014
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be