• i god tid

i god tid

  1. tijdig
    «Husk å vanne ut klippfisken i god tid
    Vergeet niet de klipvis op tijd in water te weken.
  2. vroeg, vroegtijdig
  3. bijtijds, op tijd, tijdig
  4. vroeg, vroegtijdig


  • i god tid

i god tid

  1. tijdig
  2. vroeg, vroegtijdig
  3. bijtijds, op tijd, tijdig
  4. vroeg, vroegtijdig