huwelijksvermogen
- hu·we·lijks·ver·mo·gen
- samenstelling van huwelijk en vermogen met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huwelijksvermogen | huwelijksvermogens |
verkleinwoord | - | - |
het huwelijksvermogen o
- vermogen van de gezamenlijke huwelijkspartners
- Het woord huwelijksvermogen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.