Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hu·we·lijks·re·la·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huwelijksrelatie huwelijksrelaties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de huwelijksrelatiev

  1. een relatie tussen twee partners die bezegeld is door een huwelijk
    • Ze zijn niet de enigen die al heel lang getrouwd zijn. Een rondje langs de deelnemers leert dat twintigjarige huwelijksrelaties meer regel dan uitzondering zijn. De redenen deel te nemen aan de relatie-apk lopen uiteen. Het ene stel hoopt bevestiging te vinden dat het goed bezig is, het andere stel hoopt elkaar juist weer te vinden en elkaar beter te leren kennen.[1] 
  2. verhouding tussen de beide huwelijkspartners
    • Ik wilde kijken welke betekenis die verschillende posities hebben binnen een huwelijksrelatie.'De Nijmeegse onderzoeker ging na welke invloed mannen en vrouwen op elkaar hebben op verschillende terreinen van het dagelijkse huwelijksleven.[2] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Tubantia Suzanne van Gaale 26-OKTOBER-2017
  2. Volkskrant MIRJAM SCHOTTELNDREIER 14 november 1997