Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hu·we·lijks·ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huwelijksgebruik huwelijksgebruiken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het huwelijksgebruiko

  1. alle gewoontes die er zijn rond het sluiten van een huwelijk
    • Maar van oudsher is een schrikkeldag ook de enige dag waarop vrouwen de man ten huwelijk mogen vragen, zegt Strouken, die al decennia huwelijksgebruiken onderzoekt.[1] 
    • Maar het Oost-Afrikaanse land kent ook het burgerlijk huwelijk. Wie op een doordeweekse dag in Nairobi naar ‘Sheria House’ gaat, kan er op de gang de paartjes tegenkomen. Twee aan twee worden de verliefden met hun getuigen binnengeroepen. Na enkele minuten, en een paar honderd shilling armer, staan zij getrouwd weer buiten.De moslims en hindoes in het land hebben ieder weer hun eigen huwelijksgebruiken.[2] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Volkskrant HAROON ALI 29 februari 2012
  2. Volkskrant Kees Broere 15 augustus 2007,