huizenbezit
- Geluid: huizenbezit (hulp, bestand)
- hui·zen·be·zit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huizenbezit | |
verkleinwoord |
het huizenbezit o
- het hebben van een woonhuis
- ▸ Verzekeraar Allianz heeft een en ander becijferd in het jaarlijkse Global Wealth Report. In het vermogen worden spaargeld, beleggingen, huizenbezit en -schuld meegenomen.[1]
- ▸ De PVDA, ook voor een drastische beperking, kiest niet voor een huizenprijsgrens. De partij wil dat de aftrek over 30 jaar voor iedereen nog maar 30% is. Hypotheekrenteaftrek moet weer worden waar het voor bedoeld was, een stimulans op huizenbezit en niet op rijkdom, aldus PvdA-leider Samsom.[2]
1. het hebben van een woonhuis
- Het woord huizenbezit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Nederland op drie na rijkste land” (Dinsdag 23 september 2014, 12:17), NOS
- ↑ Weblink bron “Partijen verdeeld over advies Rehn” (Woensdag 30 mei 2012, 17:15), NOS