• huis·slaaf
enkelvoud meervoud
naamwoord huisslaaf huisslaven
verkleinwoord huisslaafje huisslaafjes

de huisslaafm [1]

  1. (figuurlijk) persoon die gedwongen of vrijwillig in een huishouden werkt, vaak zonder een rechtmatige status of onder slechte omstandigheden.
  2. slaafgemaakte die werkt in de huishouding
     De twee zouden het 5-jarige kind in Mosul als huisslaaf hebben gekocht. Toen het meisje ziek werd en in bed ging liggen zou de man haar voor straf buiten aan een ketting hebben gelegd, waarna het kind stierf aan uitdroging. Volgens de Duitse aanklagers deed de vrouw niets om het meisje te redden.[2]
     In de tentenkampen in Irak is volgens Stoter Boscolo nog steeds heel weinig hulp. "Bijvoorbeeld voor kinderen die naar IS-trainingskampen gestuurd werden. Die jongens zijn gebrainwasht en hebben trauma's. Maar ook de kinderen die verkocht zijn aan IS-families als huisslaaf en vaak ook zijn verkracht."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Duitse IS-aanhanger aangeklaagd voor dood kindslaaf (5)” (zaterdag 29 december 2018, 13:30), NOS
  3.   Weblink bron “Ontheemd, getraumatiseerd: situatie jezidi’s zes jaar na genocide uitzichtloos” (maandag 3 augustus 2020, 10:11), NOS