huishoudboekje
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- huis·houd·boek·je
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huishouden zn en boekje zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ||
verkleinwoord | huishoudboekje | huishoudboekjes |
Zelfstandig naamwoord
- boekje waarin de huisvrouw de uitgaven voor de huishouding bijhoudt
- (figuurlijk) begroting of boekhouding van een grotere organisatie dan een huishouden
- ▸ De vraag is dus waar de partijen dat geld vandaan willen halen. Wat moet er uit het 'huishoudboekje' geschrapt worden om dit te kunnen betalen? Minder asielzoekers zegt de een, hogere belasting voor grote bedrijven zegt de ander.[2]
- ▸ De Nederlandse staatsschuld is tijdens de coronacrisis minder gestegen dan eerder gedacht. Dinsdag is het Prinsjesdag en zal het ongetwijfeld gaan over het huishoudboekje van de overheid en wat te doen.[3]
Gangbaarheid
- Het woord huishoudboekje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Tweede Kamer kan 'macht' over Prinsjesdagstukken grijpen, lukt dat?” (Donderdag 23 september 2021, 08:09), NOS
- ↑ Weblink bron Leen Kraniotis“Staatsschuld blijft ondanks corona onder EU-maximum, maar is dat wel nodig?” (Zondag 19 september 2021, 06:55), NOS