huisdeur
- huis·deur
- samenstelling van huis en deur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisdeur | huisdeuren |
verkleinwoord |
- de deur aan de voorkant van het huis
- Als je op vakantie gaat moet je de huisdeur goed afsluiten.
- Het woord huisdeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huisdeur" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be