• huis·apo·theek
enkelvoud meervoud
naamwoord huisapotheek huisapotheken
verkleinwoord huisapotheekje huisapotheekjes

de huisapotheekv [2]

  1. (farmacologie) een kleine voorraad eenvoudige verband- en geneesmiddelen die over het algemeen zonder voorschrift van een arts gebruikt kunnen worden
     Je greep naar de beproefde middelen van de huisapotheek.[3]