huisapotheek
- huis·apo·theek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisapotheek | huisapotheken |
verkleinwoord | huisapotheekje | huisapotheekjes |
- (farmacologie) een kleine voorraad eenvoudige verband- en geneesmiddelen die over het algemeen zonder voorschrift van een arts gebruikt kunnen worden
- ▸ Je greep naar de beproefde middelen van de huisapotheek.[3]
- Het woord huisapotheek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ huisapotheek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672