• ho·te·me·toot
  • herkomst onzeker, al vanaf 1871 aangetroffen in de betekenis "baas, spil om wie alles schijnt te draaien" in Noord-Holland, met een vergelijkbare vorm "otepatoter" in Zeeland, wat minder waarschijnlijk maakt dat het gaat om een ontlening aan het Japans 旗本 (hatamoto) "hoge functionaris in dienst van de operbevelhebber" [1][2][3][4]
enkelvoud meervoud
naamwoord hotemetoot hotemetoten
verkleinwoord - -

de hotemetootm

  1. zeer belangrijk persoon
89 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[5]
  1.   Weblink bron
    J. Bouman
    “De volkstaal in Noord-Holland” (1871), J. Schuitemaker, Purmerende, p. 45
  2.   Weblink bron
    Laura van Eerten, Raymond Noe (eds.)
    “Waar komt hagelslag vandaan?: en nog 99 andere vragen over woorden” (2015), Thomas Rap, Amsterdam, ISBN 9789400407114
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. hotemetoot op website: Etymologiebank.nl
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be