Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·re·ca·zaak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord horecazaak horecazaken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de horecazaakv / m

  1. onderneming met een hotel, restaurant of café of een combinatie daarvan
     Bij café Fraans Marie in Albergen, stonden al om tien voor twaalf mensen te wachten. Onderstaande foto is van een paar minuten na twaalf toen de eerste rij ontstond om gegevens te checken en een plaatsje toegewezen te krijgen. Voor de horecazaak is een mobiele toiletwagen neergezet.[1]
     Zweden had een andere aanpak dan veel andere landen in Europa. Zo bleven alle scholen, horecazaken en winkels gewoon open. Wel moesten mensen 2 meter afstand van elkaar houden op straat. Mensen ouder dan 70 jaar en mensen in de risicogroep werd gevraagd aan social distancing te doen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Bjorn Weinreder
    “Twentse terrassen stromen vol na heropening horeca: rijen in Hengelo en timelapse van Enschede” (1 jun. 2020), Tubantia
  2.   Weblink bron “’Soepel’ Zweden maakt corona-draai: ’We hadden meer moeten doen’” (3/6/2020), De Telegraaf