• hoofd·or·gel
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdorgel hoofdorgels
verkleinwoord

het hoofdorgelo

  1. grootste kerkorgel dat men gebruikt voor het muzikaal begeleiden van een kerkdienst
     Via een steile, stenen trap kom je bij het hoofdorgel van de Oude Kerk. Veertig jaar lang heeft Jan Pieterszoon dezelfde treden beklommen. Bijna elke middag speelde hij er voor het Amsterdamse publiek. "Alles liep hier gewoon naar binnen, ook honden en katten. In onze tijd zou je misschien moeten denken aan een grote blues- of jazzmuzikant. Sweelinck kon eindeloos improviseren op allerlei thema's. Dat deed hij strikt volgens de toen geldende regels voor harmonie, maar op een manier die enorme bewondering afdwong bij zijn toehoorders."[1]


  1.   Weblink bron
    Roel Pauw
    “'Zonder Sweelinck geen Bach'” (donderdag 6 september 2012, 10:04), NOS