• hoofd·ader
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdader hoofdaders
hoofdaderen
verkleinwoord

de hoofdaderv / m [1]

  1. (anatomie) een belangrijk bloedvat waarin bloed terugstroomt naar het hart
  2. (verkeer) belangrijke verkeersweg
     De Lumumba-boulevard in de hoofdstad Kinshasa moet aan kant. Met bulldozers en voorhamers zijn de afgelopen week informele winkels, vaak gemaakt van golfplaten, weggevaagd. Het is de belangrijke hoofdader van de stad, die de paus gaat nemen van het vliegveld naar het centrum van de stad met zo'n 15 miljoen inwoners.[2]
     De Piet Heintunnel verbindt het centrum van Amsterdam met de ringweg A10 Oost en geldt als hoofdader van het hoofdstedelijke wegennet.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Elles van Gelder
    “Paus als luidspreker voor crisis in oosten van Democratische Republiek Congo” (maandag 30 januari 2023, 17:34), NOS
  3.   Weblink bron “Piet Heintunnel in Amsterdam voorlopig dicht door storing” (24 maart 0010), Tubantia