honderdzeventigjarig

  • hon·derd·ze·ven·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderdzeventigjarig
verbogen honderdzeventigjarige
partitief honderdzeventigjarigs

honderdzeventigjarig

  1. 170 jaren durend
    • Gedurende dit honderdzeventigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 170 jaar
    • Het honderdzeventigjarig schilpadmannetje eet graag wortels.