Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hon·derd·zes·ja·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen honderdzesjarig
verbogen honderdzesjarige
partitief honderdzesjarigs

Bijvoeglijk naamwoord

honderdzesjarig

  1. 106 jaren durend
    • Gedurende dit honderdzesjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 106 jaar
    • Het honderdzesjarig vrouwtje was niet onder de indruk van de inbreker. 
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid