honderdvijftigjarig

  • hon·derd·vijf·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderdvijftigjarig
verbogen honderdvijftigjarige
partitief honderdvijftigjarigs

honderdvijftigjarig

  1. 150 jaren durend
    • Gedurende dit honderdvijftigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 150 jaar
    • Het honderdvijftigjarig schilpadmannetje eet graag wortels.