honderdtweeënveertigjarig

  • hon·derd·tweeën·veer·tig·ja·rig, hon·derd·twee·en·veer·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderdtweeënveertigjarig
verbogen honderdtweeënveertigjarige
partitief honderdtweeënveertigjarigs

honderdtweeënveertigjarig

  1. 142 jaren durend
    • Gedurende dit honderdtweeënveertigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 142 jaar
    • Het honderdtweeënveertigjarig schilpadmannetje eet graag wortels.