Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hon·derd·tien·ja·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen honderdtienjarig
verbogen honderdtienjarige
partitief honderdtienjarigs

Bijvoeglijk naamwoord

honderdtienjarig

  1. 110 jaren durend
    • Gedurende dit honderdtienjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 110 jaar
    • Het honderdtienjarig vrouwtje is nu de oudste inwoner van het land. 
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid