110-jarig
- 110-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 110-jarig |
verbogen | 110-jarige |
partitief | 110-jarigs |
110-jarig
- 110 jaren durend
- Gedurende dit 110-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden.
- met de leeftijd van 110 jaar
- Het 110-jarig vrouwtje is de oudste inwoner van de gemeente.
- Het woord '110-jarig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.