honderdenzesentwintig

       
0 1 2 6
honderdenzesentwintig,
op een abacus
  • hon·derd·en·zes·en·twin·tig

honderdenzesentwintig

  1. "126", langere vorm van honderdzesentwintig, honderd plus zesentwintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft honderdenzesentwintig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot honderdenzesentwintig. 
  • honderdzesentwintig (deze kortere vorm is de gangbare vorm, het langere "honderdenzesentwintig" wordt zelden gebruikt)[1] [2]

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "honderdenzesentwintig" ht als linkerdeel

  1.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “7.2.1.1 Bepaalde hoofdtelwoorden, onder 2” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  2.   Weblink bron “Tweeduizend zes / tweeduizend en zes” op taaladvies.net (Nederlandse Taalunie)