honderddrieënzeventigjarig

  • hon·derd·drieën·ze·ven·tig·ja·rig, hon·derd·drie·en·ze·ven·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderddrieënzeventigjarig
verbogen honderddrieënzeventigjarige
partitief honderddrieënzeventigjarigs

honderddrieënzeventigjarig

  1. 173 jaren durend
    • Gedurende dit honderddrieënzeventigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 173 jaar
    • Het honderddrieënzeventigjarig schilpadmannetje eet graag wortels.