honderddrieëntwintigjarig

  • hon·derd·drieën·twin·tig·ja·rig, hon·derd·drie·en·twin·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderddrieëntwintigjarig
verbogen honderddrieëntwintigjarige
partitief honderddrieëntwintigjarigs

honderddrieëntwintigjarig

  1. 123 jaren durend
    • Gedurende dit honderddrieëntwintigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 123 jaar
    • Het honderddrieëntwintigjarig vrouwtje is nu de oudste mens ooit.