honderddrieëntachtigjarig

  • hon·derd·drieën·tach·tig·ja·rig, hon·derd·drie·en·tach·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderddrieëntachtigjarig
verbogen honderddrieëntachtigjarige
partitief honderddrieëntachtigjarigs

honderddrieëntachtigjarig

  1. 183 jaren durend
    • Gedurende dit honderddrieëntachtigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 183 jaar
    • Het honderddrieëntachtigjarig schilpadmannetje eet graag wortels.