Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hon·derd·acht·ja·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen honderdachtjarig
verbogen honderdachtjarige
partitief honderdachtjarigs

Bijvoeglijk naamwoord

honderdachtjarig

  1. 108 jaren durend
    • Gedurende dit honderdachtjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 108 jaar
    • Het honderdachtjarig vrouwtje was niet onder de indruk van de inbreker. 
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid